artikel voor het blad deFilosoof, najaar 2007:
"De ironie trekt zichzelf door in een negatieve oneindigheid, wat zo veel wil zeggen, als dat het een beest is, wiens honger nooit gestilt is (wat overigens ook een hele adequate definitie van de mens zou zijn). Nergens stopt zij, want ze hóeft nergens te stoppen, alleen al om het feit dat zij zich door de ander (het vreemde) geen geldigheid hoeft laten af te dwingen. Ze erként namelijk niets buiten haarzelf."
Humor als Ironie (pdf)
de cynicus & de Metafysicus (2007)(varvaras)
-De altijd aan zichzelf twijfelende en kritische mens grijpt dagelijks naar ironische oplossingen om de harde externe hem vreemde realiteit in stukjes te kunnen bevatten en ontleden maar men doet haar daardoor eroderen tot oneindige negativiteit (of: nietsheid). Beter is nog dit níet te doen. Het vereist juist veel moed positief en serieus te zijn, in de abstracte hegeliaanse betekenis van het woord (en niet op de psychologische). Oftewel in beeldend vocabulair: “het is vele malen makkelijker iets te slopen dan het weer op te bouwen.”
-De ironicus pleegt een dubbele aanslag, namelijk een op de werkelijkheid en een op het individu. Deze ironicus stelt niet alleen dat de woorden en de dingen leeg zijn, maar hij beschampt ook het individu dat dit niet kan of wil inzien. Hij zal laaghartig praten over hen, die zulke overmoedige waarheidspretenties plegen te hebben. Het heeft te maken met de verdeling van de potentie van de mens om lief te hebben, en te vernietigen, hetgeen hij beide in zich draagt. Hoe meer hij het kwade aan de mens toekent, hoe ironischer hij zal worden.
-Als we plotseling onze ogen openen in een ons vreemde wereld, die zich vanaf dat moment tot onze dood aan ons op zal blijven dringen, nestelen we ons in dit gegeven, oftewel, we erkennen de geldigheid van het enige dat er is, was en ooit zal zijn, namelijk de werkelijkheid op dit of dat moment in de tijd. Op een moment echter, zijn we in een positie gewrongen die het mogelijk maakt (door de taal wellicht) te ontkennen wat we daarvoor nog klakkeloos aannamen. Er heerst dan een strijd tussen de wereld, waar je zowel het middelpunt als een nietsbetekent deeltje van uitmaakt, en jijzelf. Dit is dan de basis waar vanuit een eventuele omslag naar het naief zinvolle een keuze wordt, iets wat voor ons, wiens vermogen tot geloven in tegenstelling tot vroegere generaties mensen, volledig lijkt uitgeholt, als een soort van verlossing zou moeten voelen.
-‘Over dit stuk, maar niet concluderend’: de oplettende lezer (oh god, wat haat ik die uitspraak) zal ondertussen opgemerkt hebben dat ook hier ironie met zichzélf bestreden wordt, hetgeen paradoxaal genoemd mag worden, hetgeen in mijn ogen afdoende bewijs is voor de juistheid van de gebruikte methode.
De hierboven beschreven problematiek kun je vooral waarnemen bij de moderne intellectueel en wetenschapper (of wat daar voor doorgaat). De eerste is wel op een esthetische manier geinteresseerd in zaken als literatuur, filosofie en kunst, maar op een oppervlakkige manier. De wetenschapper is bovenal een ironicus, en is zich daardoor al dan niet bewust van het feit dat de dingen die hij bestudeert, geen echte waarde voor hem hebben. Kijk bijvoorbeeld naar de wetenschapsfanaat Bertrand Russell die nog steeds als toonbeeld van de moderne wetenschappelijke houding kan worden genomen. Hij zegt over uitspraken: "we must soak them in cynical acid and purify them of whatever is vague, confused or doubtful". Russell was hardgrondig atheist, maar zoals zoveel filosofen met een religie-allergie vervangt hij feitelijk de humanistische mens voor een god, die mens met zijn allesvattende en alles verheldernende logica, die hij als instrument gebruikt om de raadsels van het universum op te lossen. Heeft men trouwens de laatste tijd een docent een standpunt horen innemen en verdedigen? Als je alle kennis nivelleert tot voor onderzoek bestemde informatie, kun je het niet werkelijk serieus nemen. Daarom leent de filosofie, die een voor ons zo essentiele drang probeert in te vullen, dat van de zinvolheid, zich niet voor de wetenschap, die haar koele en ongelovige blik alleen zou moeten lenen aan de koele objecten die haar waardig zijn, namelijk degene die ons juist onwaardig zijn. De wetenschap zegt ons hoe de dingen werkelijk zijn, maar in feite doet zij niet meer dan op een ander niveau en in een ander discours iets te zeggen over de dingen.
No comments:
Post a Comment
Please fill in your own location and the location viewed